“Mijn orgel is mijn orkest”, is een uitspraak van de Franse componist César Franck (1822-1890). Dit had hij niet kunnen zeggen zonder ‘zijn’ orgel, gemaakt door de orgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll (1811-1899) te kennen. Deze Parijse orgelbouwer maakte met zijn bedrijf symfonische orgels die waren gebaseerd op de klanken van het symfonieorkest. Dit alles is ontstaan tijdens de kunsthistorische periode van de Romantiek gedurende de 19e eeuw. Hij inspireerde veel orgelbouwers en was vooruitstrevend in techniek en orgelklank. Zo was hij o.a. betrokken bij de ontwikkeling van de cirkelzaag en maakte complexe mechanieken om zijn veelal grote orgels mechanisch te kunnen bespelen.
In de samenstelling van orgelregisters (dispositie) zijn namen te zien van (oude) instrumenten en zijn klanken daarvan ook te horen.
Voorbeelden hiervan zijn Trompet, Klaroen, Schalmei, Bazuin, Bombarde, Ranket, Regaal, Hobo, Fagot en Klarinet die als zogenoemde tongwerken zijn gemaakt. De klank hiervan komt tot stand door middel van een trillend riet zoals bij de houten blaasinstrumenten van het orkest. In orgels is het riet of de ‘tong’ van messing gemaakt. Een schalbeker boven de tong versterkt de klank en bepaalt mede de klankkleur. Er is bij deze klankversterkers een enorme variatie van vormen, bijv. van trechtervormig tot dubbel conisch. De maatvoering hiervan is per pijp verschillend in ieder aspect. De klank kan zeer boventoonrijk en specifiek zijn.
De meest gehoorde orgelklanken komen echter van de cilindrische orgelpijpen, deze hebben een ‘mond’, de zgn. labialen. De lucht in de pijp-kolom wordt door een smalle luchtstrook in trilling gebracht nadat deze via een conische pijpvoet is aangeblazen. Hierdoor klinkt een golftoon met een toonhoogte en een klankkleur die afhankelijk is van lengte, diameter en vorm van de pijp. Je kunt hierbij grofweg drie ‘families’ onderscheiden; van wijd naar enge diameter. Ten eerste zijn dat de wijde ‘Fluiten’. Als tweede zijn dat de ‘Praestanten’ met een gemiddelde diameter. Deze staan veelal ook in het orgelfront. Dan zijn er nog de ‘Strijkers’ (violen) met de kleinste diameters. Alle afmetingen staan natuurlijk in verhouding tot hun lengte bij een bepaalde toonhoogte.
De ‘Fluiten’ kenmerken zich door hun doorzichtige, holle en draagkrachtige klank. Bij uitstek geschikt om zangers te begeleiden. Er zijn er in vele soorten en maten. Je hebt ‘open’ fluiten en fluiten ‘met een deksel’ en dan zijn er ook nog ‘halfopen’ soorten met allerlei soorten afdekkingen. Registernamen hiervan zijn bijv. Subbas, Bourdon, Open Fluit, Gedekt Fluit, Flute Harmonique, Roerfluit en Koppelfluit. Daarnaast is er ook een meervoudig samengesteld fluitregister, namelijk de Cornet. Daarbij klinken per toets 5 orgelpijpen van verschillende deeltoonhoogten samen als één sterke toon.
De ‘Praestanten’ klinken steviger door hun talrijkere boventonen. Deze geven de typische orgelklank en kunnen sterk aanwezig zijn in alle toonhoogten. Registernamen die daar bij horen zijn Praestant, Octaaf, Quint, Terts. Hierbij bestaan ook zgn. vulstemmen. Dat zijn kleine, dus hogere, repeterende samengestelde ‘koortjes’ van orgelpijpen met deeltonen van de grondtoon. Die laten de orgelklank stralen en schitteren als dat gewenst is. Registernamen hiervan zijn bijv. Mixtuur, Scherp en Cymbel. Het aantal orgelpijpen per koortje, dus per toets, staat in Romeinse cijfers achter de registernaam met ‘st.’ wat staat voor ‘sterk’.
De ‘Strijkers’ hebben smallere diameters en kunnen ook conisch zijn. Zij hebben een strijkende klank, zoals de violen van een strijkorkest. Door hun enge diameters moeten ze ook langer zijn om op eenzelfde toonhoogte te klinken dan een wijdere pijp. Voorbeelden hiervan zijn Salicionaal, Baarpijp, Viola di Gamba, Spitsgamba, Viola, Voix Céleste (hemelse stem).
In het algemeen bepalen de grondtoon mét de gewenste boven- en deeltonen de klankkleur. Registerknoppen of -trekkers hebben oude voetmaten die de lengte aanduiden van de langste pijp of laagste toon van dat register. De normale toonhoogte is 8 voet (8′), een octaaf lager is 16′, een octaaf hoger is 4′ enzovoorts. Ons orgel heeft 34 registers, wat niet gering is. Allerlei geluidssterkten, klankkleuren en toonhoogten zijn vertegenwoordigd. Besef dat dit een enorme rijkdom voor onze parochie is! Het is aan de organist om een passende klank bij verschillende soorten muziek en samenzang te registreren. “Alle registers open” kan heftig en intens zijn. Goed registeren is een kunst op zich.
Dispositie: alle registers benoemd per klavier of ‘werk’. Foto: ‘de helft’ van het Zwelwerk.
Hoofdwerk: 56 toetsen omvang C-g3
Bourdon 16′
Praestant 8′
Open Fluit 8′
Baarpijp 8′
Octaaf 4′
Roerfluit 4′
Octaaf 2′
Mixtuur IV-VI st.
Cornet V disk.
Trompet 8′
Klaroen 4′
Zwelwerk: 56 toetsen omvang C-g3
Holquintadeen 16′
Praestant 8′
Spitsgamba 8′
Voix Céleste 8′
Roerfluit 8′
Praestant 4′
Koppelfluit 4′
Zwitserspijp 2′
Spitsquint 1 1/3′
Scherp III-IV st.
Ranket 16′
Schalmei 8′
Regaal 4′
Pedaal: 30 toetsen omvang C-f1
Praestant 16′
Subbas 16′
Gedekt 16′
Octaaf 8′
Zachtgedekt 8′
Octaaf 4′
Veldfluit 2′
Mixtuur III st.
Bombarde 16′
Trompet Harm. 8′
Tuur Remijn,organist-orgelbouwer,koorleider dameskoor Con Amore