In deze regelmatig terugkerende rubriek proberen we uitleg te geven over voorwerpen die we in kerkgebouwen tegenkomen. Deze keer: de liturgische kleur paars.
Kerkelijke vieringen, feesten en seizoenen hebben een eigen kleur. De gewaden van de priester en de diaken zijn in de kleuren die het zogenaamde ‘directorium’ ( = de liturgische agenda) staan aangegeven. Die kleur kan ook voor andere kleding worden gebruikt, bij voorbeeld voor de stola van de pastoraal werker, het koord van de misdienaar of acoliet, de doeken over de lezenaar en het altaar, de bloemen enzovoorts.
Er zijn zelfs kerkkoren die in hun kleding rekening houden met de kleur van de dag. Kleuren die je tegenwoordig in liturgieveringen tegenkomt zijn: wit, groen, paars en rood.
De lit
urgische kleuren zijn in de loop van de late Middeleeuwen gebruikelijk geworden en zijn bewust verbonden met feesten en seizoenen.
Paars
Deze kleur heeft volgens deskundigen een laag stralingseffect: dat wil zeggen dat paars rustig maakt en past bij ingetogenheid. Sommigen hebben in paars de kleur van de bescheidenheid gezien. Ze koppelen dat aan het woord ‘violet’ en de kleine viooltjes die in alle eenvoud bloeien en geuren.
In de Middeleeuwse schilderkunst vinden we ze vaak afgebeeld als teken van eenvoud en nederigheid. Zo zien we Jezus bij zijn lijden een paarse mantel dragen.
In de liturgie is het de kleur van de Advent, de Veertigdagentijd en de liturgie van de overledenen. Paars, maar dan in een heldere variant, is ook de kleur van de bisschopskleding.
Bronvermelding: ‘in Taal & Teken’, liturgie in de katholieke kerk, Han Akkermans, Roosendaal, 2015