Etiquette of gedragscodes hebben ook in de kerk een belangrijke rol gespeeld. Het was vroeger ondenkbaar om mijnheer pastoor met zijn voornaam aan te spreken. Sterker nog: meestal wist men niet eens zijn voornaam en gebruikte men, naast de aanspreektitel ‘’ zeer eerwaarde heer” enkel de voorletters van zijn doopnamen.
Nog strenger in de leer waren verwijzingen naar God of Jezus Christus. Het woord ‘ U’ werd ook na de spellingsherziening van 1954 stelselmatig met een hoofdletter geschreven. Het woord ‘ Gij’ kwam nog veelvuldig voor, maar het was ondenkbaar God te tutoyeren en ‘ jij’ te gebruiken. In ons buurland Duitsland kwam je dat wel meer tegen, maar werd ‘Du’ wel met een hoofdletter geschreven. In de Engelse taal bleef ‘ thou’ nog lang gehandhaafd.
Formaliteit ( voor de vorm) was een begrip dat men tot eind jaren zestig bijna niet als verklaring gaf: binnen het geloof was het zo en daarover was geen discussie mogelijk.
Vanaf begin jaren zeventig mocht de gelovige mens over alles (nou ja..) meepraten en ontstonden verschillende vormen van eucharistie vieren. Wie herinnert zich nog de beatmis, de jongerenkerken met drumstel, ritmeboxen, keyboards en een veelvoud van Nederlandstalige liederen? De zaterdagavondviering deed zijn intrede en het begrip ‘het vervullen van je zondagsplicht’ kreeg een geduchte knauw te verwerken. Ook bij mij thuis ontstond veel weerstand over het kerkbezoek op zaterdag in plaats van zondagmorgen. Er is een tijd geweest dat ik – voor de vorm- twee keer in het weekend naar de kerk moest.
Sociale controle vierde hoogtij: ‘ wat zouden de buren ervan zeggen?’ En als het de buren niet waren, dan waren het zeker de (groot-)ouders.
Zo werden de afgelopen decennia talloze tieners gevormd ( voorbereid op het heilig Vormsel) terwijl er bij veel kinderen op die leeftijd ook best twijfels waren. Wie het in zijn hoofd haalde om bezwaar aan te tekenen, kon op fikse donderpreken, echt niet alleen van de pastoor, rekenen!
Tegenwoordig hebben we minder (tot geen enkele) last meer van formaliteiten. De stropdas werd ( echt niet alleen door wijlen prins Claus) demonstratief afgedaan en het open boordje deed zijn intrede: Los, open, informeel, vrij, ongedwongen, ongecompliceerd.
Zijn we er gelukkiger van geworden? Ja en nee, als u het aan mij vraagt. Het is jammer dat een beperkt aantal kinderen het sacrament van het vormsel ontvangen, maar het is wel hun eigen keuze ( of de keuze van de ouders), alle druk van opa’s en oma’s ten spijt.
Voor de vorm naar de kerk gaan, komt in veel gevallen enkel nog voor bij uitvaarten. Men kan moeilijk anders. Vroeger had je nog een avondwake, die je de kans gaf om zonder vrij-af-vragen nog de nabestaanden persoonlijk te condoleren. Niet iedereen kiest meer voor een kerkelijke uitvaartdienst; een besloten afscheid komt steeds vaker voor. Men verwacht dat je hiervoor respect hebt en de familie de gelegenheid geeft om op eigen, gepaste wijze de laatste eer te bewijzen.
‘ ja, ik wil gevormd worden, omdat ik bij de kerk wil horen’ hoor je nog wel eens een vormeling uitspreken bij het toedienen van het sacrament. Inderdaad, de doopbelofte wordt door de jongeling hernieuwd, maar zal na die uitspraak, binnen afzienbare tijd , een eigen vormgeving krijgen. De eigen geloofsontwikkeling maakt – zoals het een puber betaamt- een revolutionaire periode door. Met vallen en (hopelijk evenzo veel) opstaan kan men veel leren.
Laten we echter hopen dat niet enkel de kerk, als gebouw, er straks voor de vorm nog staat. Nieuwe vormen van geloven, zoals eind jaren zestig ontstonden, zijn in mijn ogen niet alleen van harte welkom, maar ook broodnodig, om het vertrouwen in God in stand te houden. Niemand van ons wil meemaken, dat onze kleinkinderen straks ‘ got’ schrijven als ze de Heer bedoelen. ‘ Ze weten niet beter’… Ik moet er niet aan denken.